Rondetafelgesprek: ‘EPC vergelijkt appels, peren en tomaten’

Is er toekomst voor de EPC? Onder die kop publiceerde Harm Valk, senior adviseur bij Nieman Raadgevende Ingenieurs, als Duurzaam Gebouwd-expert zijn blog eind maart op DuurzaamGebouwd.nl. Om hierover inhoudelijk door te spreken, nodigde hij eind mei vier experts uit. “Op termijn moeten we afscheid nemen van de EPC.”

De schrijver zelf verklapt direct de oorsprong van zijn prikkelende expertpost 'Is er toekomst voor de EPC?', die ruim 250 maal gedeeld is via de diverse social media-kanalen. “Ik ben hier als voorzitter van de normsubcommissie Energieprestatie al langer mee bezig, maar Claudia heeft me voor deze blog uitgedaagd. Ik heb wel gemerkt dat dit onderwerp écht leeft.” De genoemde dame is Claudia Bouwens, programmaleider Lente-akkoord Energiezuinige Nieuwbouw, die naast hem zit. Verder neemt Theo Smits, adviseur energie & duurzaamheid bij Heijmans, deel aan dit gesprek. Net als Chiel Boonstra in zijn functie van directeur bij Trecodome en als lid van de adviesraad van PassiefBouwen.nl en Kees de Schipper die als FME-programmamanager cluster bebouwde omgeving de technologieleveranciers in de bouw vertegenwoordigt.

Raar getal

Valks voornaamste conclusie in zijn blog luidt dat de EPC op haar laatste benen loopt. Zijn kritiek slaat daarbij niet zozeer op het rekenmodel (de EPG), maar op de grootheid die daaruit wordt afgeleid: energieprestatiecoëfficiënt (de EPC). “Dit onderscheid is essentieel. Een EPC-waarde van 0 betekent niet dat een gebouw energieneutraal is: er is namelijk altijd nog gebruiksgebonden energie.”

Bouwens vindt een EPC-waarde een raar getal. “Het komt niet over, zeker niet bij de consument. Daarom vraag ik me af: Kunnen we iets aan de eenheid zelf doen?” Smits pleit er echter voor om op korte termijn van de EPC af te blijven. “Sinds juli 2012 zijn de energieprestatienormen voor woningen en utiliteitsbouw vervangen door de norm ‘Energieprestatie voor Gebouwen’, NEN 7120. Laten we dus nu alsjeblieft de markt rust geven. Zeker voor de komende aanscherping per 2015.” Hiermee is Bouwens het eens. “Onder meer door die aanscherping hebben we geen tijd voor een nieuwe norm.”

Smits staat niet onwelwillend tegenover een nieuwe vorm. “Maar nu nog niet. Wellicht is 2020 hiervoor een opportuun moment, maar dit kan ook in 2018 of 2022.” Dit kan dan in samenspraak met de Europese afspraken rond EPBD, merkt Valk op. “Maar dan moet wel duidelijker worden wat gebouwgebonden energie precies is”, vindt Smits. “Dat kan commercieel helpen.”

Pv-panelen als pleister

Volgens Boonstra is het grootste probleem van de EPC-norm dat verschillende dingen bij elkaar zijn gekomen. “Zie ze als appels, peren en tomaten”, zo vergelijkt hij. “De ‘appel’ slaat op de prestaties van een gebouw, de ‘peer’ op de energievoorzieningen van een gebouw en de ‘tomaat’ op de aanwezige duurzame opwekking, zoals met zonnepanelen”, licht hij toe. “Zo hoeft een gebouw met zonnepanelen volgens de rekenregels minder goed geïsoleerd te zijn om toch de juiste EPC-waarde te halen. Dat leidt tot slechte gebouwen met zonnepanelen.” Tegen die laatste opmerking gaat Bouwens in: “Bouwers moeten zich wel houden aan het Bouwbesluit, met daarin forse eisen voor de isolatie.”

Volgens haar komt het niet vaak voor dat een gebouw geen goede isolatie heeft en wel pv-panelen. “Meestal worden zo veel mogelijk bouwkundige en installatietechnische maatregelen doorgevoerd. Daarnaast gelden de laatste tijd pv-panelen wel regelmatig als pleister om de EPC te halen.”


Theo Smits

Ook Valk ziet dit gebeuren. “De gebouwschil komt vaak tot stand aan de hand van de minimum isolatie-eisen uit het Bouwbesluit. Daarna volgt een janboerenfluitjesinstallatie, omdat je met zonnepanelen toch wel aan een goede EPC-waarde komt.”

Volgens hem wordt het nog erger als er ondoordacht wordt gekozen voor een installatie met een groen imago, zoals een warmtepomp. “Een slechte thermische schil en een warmtepomp: dat werkt in de praktijk niet. Een optimale schil, op niveau geïsoleerd met goede details en verbeterde luchtdichtheid, is voor mij het juiste begin voor een goed en robuust energiezuinig gebouw.”

Lage EPC

Ook De Schipper weet dat de meeste fouten op installatieniveau plaatsvinden, net als Smits. “Vaak merken we dat de verkeerde installatie op de verkeerde plek staat”, vertelt de laatstgenoemde. “Alles lijkt erom te draaien om zo eenvoudig mogelijk en met minimale investeringen te komen tot een lage EPC, los van comfort en exploitatiekosten.”

Hierom vindt Boonstra dat een EPC-waarde van 0 niet het juiste streven is. “Anders moet je soms iets doen wat niet rationeel is. Het is belangrijk om de netto-warmtevraag te scheiden van de installatietechniek en de energie-infrastructuur.”


Van links naar rechts: Kees de Schipper, Harm Valk en Claudia Bouwens

Waar Valk en Boonstra pleiten voor een goede isolatie – omdat die kwaliteit dan vast ligt voor de levensduur van het gebouw – geeft Smits de voorkeur aan de keuzevrijheid van de markt. “Een goede isolatie op het niveau van het Bouwbesluit 2015 is natuurlijk belangrijk, maar ik zie niets in een verplichte verdergaande isolatie. Mijn voorkeur gaat uit naar een keuzevrijheid van de markt om duurzaamheid zo ook commercieel haalbaar te houden.”

Tijd voor iets anders

De heersende mening luidt dat de EPC in het verleden goed gewerkt heeft. “Vooral de aanscherpingen hebben voor innovaties gezorgd”, vindt De Schipper. Iedereen is er echter over eens dat het nu tijd wordt voor iets anders, omdat de EPC in zijn huidige vorm geen stimulans vormt voor het maken van goede keuzes. “Tussen 1995 en 2005 was dit een fantastisch middel, maar sinds de laatste aanscherping lijkt het middel minder effectief te zijn, ondanks alle verbeteringen in de nieuwe rekenmethode”, vindt Valk, die merkt dat er een breed draagvlak bestaat voor een nieuw kengetal. “Op termijn moeten we afscheid nemen van de eengetalswaarde EPC en het energieverbruik van een gebouw uitdrukken in een herkenbare grootheid. De rekenmethode handhaven we in de basis en passen we aan de nieuwe afspraken in Europees verband aan.”

Hier sluit Bouwens zich bij aan, waarbij ze ook op die nieuwe Europees gecoördineerde set normen wijst. “Pas voor de aanscherping naar energieneutraal bouwen in 2020 zou een nieuwe rekenmethode passend zijn.” Haar voornaamste bezwaar over de huidige rekenregels slaat echter op de 400 pagina’s. “Als ik iets specifieks over de rekenmethode wil weten, moet ik een specialist om uitleg vragen.”

Vierkante meter

Als ander probleem ziet Valk het uitgangspunt wat destijds bij het ontwikkelen van het EPC-getal is gekozen: dezelfde maatregelen in verschillende woningtypen moeten globaal tot dezelfde EPC-waarden leiden. “Een villa en een tussenwoning krijgen met min of meer vergelijkbare maatregelen dezelfde EPC-waarde, terwijl het praktijkverbruik vanzelfsprekend hemelsbreed verschilt en iedereen dat weet”, legt hij uit. Volgens hem heeft de politiek in 1995 hiervoor gekozen, om de eenheid op dit gebied te bevorderen. “Ik pleit voor een waardering per vierkante meter gebruiksoppervlak, bijvoorbeeld per kilowattuur. Dit is bijvoorbeeld al gebruikelijk in de bestaande utiliteitsbouw en in de rest van Europa.”

Bouwens geeft hem hierin gelijk. “Bereken het verbruik per vierkante meter en leg de uitkomst van verschillende woningen naast elkaar. Op die manier kun je zaken eerlijker onderling vergelijken. Zij vindt het hierbij handig dat de wettelijke eisen en de klanteisen eenduidiger op elkaar afgestemd zijn. “Dit maakt het voor klanten, gebouwgebruikers of huisbewoners, inzichtelijker.”


Chiel Boonstra

De Schipper stelt dat er altijd discussie zal blijven over de bepalingsmethode. Om een goed ontwerp af te dwingen, wil hij de energieprestaties van gebouwen onderling vergelijken, aan de hand van de Trias Energetica: een driestappenstrategie om een energiezuinig ontwerp te maken. “Het zou goed zijn als dit de basis is voor de bepalingsmethode.” Valk beaamt dat deze drie stappen een heldere indeling vormen, maar legt de nadruk op de eerste stap. “Het beperken van de energievraag verdient een aparte prikkel”, licht hij toe.

Bepalingsmethoden

De Schipper vraagt zich af wat er met bestaande bouw gebeurt. “Er vinden veel discussies plaats over de EPC, maar die hebben alleen te maken met nieuwbouw. Ik mis echter de incentives voor de bestaande bouw.” Boonstra vertelt dat het verschillend rekenen aan nieuwbouw en bestaande bouw alleen voor Nederland geldt. “Laat de bepalingsmethode voor bestaande en nieuwbouw maar hetzelfde zijn, net als in andere landen. Wat dat betreft is Nederland een vreemd land.”

Tot slot wijst Valk op de nieuwe Europese bepalingsmethoden, die vanaf 2016 beschikbaar komen. “Wat vinden jullie: moeten we dit overnemen of gieten we er een Nederlands sausje over?” De Schipper pleit voor Europees geharmoniseerde normen. “Voor internationaal opererende bedrijven is dit veel efficiënter.” Smits wil dat daarbij, naast praktijkwaarden voor gebouwfuncties, ook de menselijke invloed in de gaten moeten worden gehouden. “Dat is niet lastig, want de prestatiegaranties voor 2020 bevatten al veel praktijkgaranties.” Bouwens pleit ervoor om op strategisch niveau na te denken. “Compenseer energieverlies in een gebouw niet met windmolens of pv op afstand, maar kijk wat er in dat gebouw gebeurt en grijp daar op in.”

Deel dit artikel

permalink